Clara Fey, geboren in 1815, was een van de grote persoonlijkheden van de 19e eeuw in het bisdom Aken. De industrialisatie van Aken deed grote sociale spanningen ontstaan met een arbeidersproletariaat in wijken waar armoede heerste. Het waren vooral de kinderen uit dit arme milieu die in 1837 enkele Akense Dames waaronder Clara Fey, aanzetten tot maatregelen. Zij verzamelden de meisjes in een professionele school, gehuisvest in een vroeger dominicaner klooster.
Enkele van deze Dames besloten om in gemeenschap te leven in hetzelfde klooster, om de kinderen nog beter op te kunnen vangen. Op 8 oktober 1844 legden de eerste zusters hun geloften af in de nieuwe orde, die zo werd gevormd.
Deze nieuwe orde noemde zich "Zusters van het Arme Kind Jezus".
De kinderjuffrouwen aanvaardden met tegenzin het woord "arme", omdat het de kwetsbaarheid van de arbeidersklasse beklemtoonde. Op 17 mei 1847 werd de orde erkend door de Staat, en bekrachtigd door kardinaal Geissel. De zusters werkten ijverig tot de "Kulturkampf" onder Bismarck (1) hen dwong om de keizerstad te verlaten. Alleen het leidende huis in Burtscheid mocht blijven bestaan.
De zusters vonden een onderkomen aan de andere kant van de grens, in Moresnet-Buschhausen, in een klein huis dat toebehoorde aan barones van Résimont te Moresnet (2). De barones liet op het huis een verdieping bouwen om behoeftige kinderen op te vangen (kinderen waarvoor men geen schoolgeld betaalde) en ook de kostschoolkinderen van Burtscheid.
In de archieven van Simpelveld (Nederland) staat vermeld dat de zusters in Moresnet aankwamen op 22 mei 1877, gevolgd door 60 behoeftige kinderen en 70 kostschoolkinderen op 13 juni.
De eerste mis werd opgedragen op 21 juni 1877. Op 1 oktober 1877 kwamen ook de zusters van het Kuetgens-Nellessen Instituut. In de volgende jaren bouwden de zusters een nieuw huis in Simpelveld, dat dan het moederhuis werd.
Het is moeilijk te bepalen welke ombouwwerkzaamheden de zusters hebben uitgevoerd toen zij aankwamen. Boven de oude hoofdingang vindt men de datum 1661. In de binnenkoer draagt een staldeur de initialen PP/BP en het jaar 1703. Het parochieregister van Moresnet vermeldt "Op 6-10-1693 huwden Peter Pelser en Barbara Pelser". Uit dit huwelijk werden 9 kinderen geboren van 1694 tot 1713. In de kelder van de gerenoveerde langsvleugel (west) vond men in 1979 tegelwerk met de initialen FV (of EV) en datum 1846. Dit zou het bouwjaar kunnen zijn van deze vleugel die tegenwoordig bewoond wordt door de familie Dütz. Een nieuw gebouw werd opgericht in 1878, waar nog een verdieping bovenop werd geplaatst in 1890-1891. Dit bakstenen gebouw wordt tegenwoordig bewoond door de familie Joseph Jongen. In een dakbalk is de naam gegraveerd van timmerman Malmendier van Moresnet met datum 1890.
Het is interessant om een uittreksel weer te geven uit een verslag van de gemeenteraad: "Wij voerden een uitgebreide briefwisseling met de administratie van openbare veiligheid omwille van het aantal vreemden die zich komen vestigen in Moresnet".
De congregatie van de recollects (Franciscanen) vestigde zich in Moresnet-kapel in september 1875; in juni 1877 vestigden zich de religieuzen die het weeshuis van Buschhausen beheerden.
In 1881 had Moresnet 971 inwoners, 605 Belgen en 366 buitenlanders; daarbij kwamen nog 96 personen die niet meegeteld werden omdat zij hun hoofdverblijfplaats in het buitenland hadden, hierbij hoorden ook de kostschoolkinderen van Buschhausen. 589 inwoners waren Duitstalig, 239 Duits- en Franstalig, 13 Nederlandstalig, 11 Nederlands- en Duitstalig, 5 Nederlands- Duits- en Franstalig. 673 konden lezen en schrijven, 298 waren analfabeet.
Het klooster van de Franciscanen in Moresnet-Chapelle telde 41 leden. De zusters van het Arme Kind Jezus waren met 20.
Een overzicht van het "Fonds Doutreloux" in de bisschoppelijke archieven van Luik geeft interessante cijfers voor Buschhausen: 1 Overste, 10 onderwijzende zusters, 12 werkende zusters. Deze zusters beheerden een opleidingshuis voor meisjes met weeshuis, kleuterschool en pensionaat. Het aantal kinderen bedroeg 120, waarvan 20 kosteloos opgenomen, 55 in volpension en 45 in halfpension. De kinderen waren Duits, behalve 5 die van de parochie waren.
Het einde van de huur van het huis van Lassaulx (3) zette de zusters aan om in 1901 heidegrond te kopen bij de grens in de gemeente Gemmenich. Onder impuls van pastoor Ernst van Gemmenich openden de zusters een kleuterschool (ongeveer 100) in 1903. De volgende jaren begon de aanleg van een tuin en de bouw van een nieuw klooster. Het gelijkvloers werd afgewerkt in 1904; de eerste vleugel, richting Gemmenich, in 1905. Er werd beslist om de behoeftige kinderen terug te sturen. De allerkleinsten werden toevertrouwd aan Simpelveld, de scholieren werden naar andere huizen van de orde gestuurd.
Op herhaald aandringen van pastoor Ernst openden de zusters in 1906 een nieuwe lagere school voor meisjes. Zuster Mercedes en zuster Modesta van Buschhausen openden elk een klas en zuster Radegundis, eveneens van Buschhausen, bekommerde zich om de kleuterschool. Eerwaarde Pater Schyns, broer van zuster Johanna Theresia, en de heer pastoor Ahn stonden als ingeschreven kinderen in de kleuterschool. Het aantal kinderen nam snel toe zowel in de kleuterschool als in de lagere school, deze laatste had een lagere en een hogere graad, met in totaal 120 leerlingen.
In 1907 kwam zuster Marie Ludgarde (Marie de Ridder) aan, een Belgische regentes; zij vervulde de nodige formaliteiten voor erkenning van de school.
Op 15 september 1907 werd de school gesubsidieerd door de Staat.
In februari 1907 startte de bouw van de tweede vleugel. In het huidige gebouw kan men de twee bouwfazen goed zien aan de verschillende materialen die gebruikt werden. Het gebouw werd afgewerkt in oktober 1908, zodat de zusters konden verhuizen van Moresnet naar Gemmenich. De kapel werd plechtig ingewijd op 13 november 1908. De verhuis duurde tot januari 1909. Het klooster van Gemmenich, "Maria Hilf" genaamd, huisvestte 160 kostschoolkinderen en ruim 100 religieuzen.
Zuster Lutgarde, toen nog novice, moest terug naar het noviciaat in 1909, zuster Simone-Marie (Adeline Stalars) volgde haar op.
In 1913 waren er in het pensionaat 215 meisjes "uit goede familie" om er de volledige middelbare studies te volgen, maar er was ook een huishoudschool voor externe meisjes uit de omgeving. Om elke rivaliteit te voorkomen tussen welgestelde meisjes en andere droegen de leerlingen een uniform, witte blouse en blauwe rok.